De muzikale roeping van Paul Houdijk

Organist en musicoloog Paul Houdijk vierde op 24 november jl. zijn veertigjarig jubileum als kerkorganist van de Sinte Catharinakathedraal. Tijdens de zaterdagavondmis, gemiddeld eens per maand op zondag bij de gregoriaanse mis,  en bij de hoogfeesten op doordeweekse dagen bespeelt hij het Maarschalkerweerdorgel. Nu viel dat jubileum ook nog eens samen met de uitgave van zijn derde album: L’organist Romantique. Reden genoeg voor katholiekutrecht.nl om eens met Paul te praten over zijn liefde voor de kerk, het instrument en zijn prachtige muziek.

Paul komt zijn hele leven al in de kerk en hij wist al vrij vroeg dat hij later orgel wilde spelen. Als kind speelde hij al blokfluit. ‘Daar kwam later de piano bij’ vertelt Paul, ‘dus dan heb je al iets van toetsen in combinatie met fluiten’ lacht hij vrolijk. Het klinkt alsof Paul muziek er met de paplepel in kreeg, komt hij uit muzikale familie? ‘Nou, vooral mijn moeder … En mijn opa, die kon alle Beethoven sonates op de piano spelen en dat terwijl hij banketbakker was. In die tijd had je dat veel meer dan nu.’ De combinatie van muziek en geloof heeft voor Paul altijd een extra dimensie gehad. ‘Ik ben altijd al gelovig geweest en muziek die daar eer aan deed sprak me daarom natuurlijk heel erg aan.’ Paul speelde voor het eerst in de Sinte Catharinakathedraal toen hij nog aan het conservatorium studeerde. ‘Dat was halverwege de jaren ’70’ vertelt hij, ‘ze zochten een organist voor de zaterdagavondmissen en toen ze mij vroegen vertelde ze dat ik helaas wel op een ‘rotorgel’ moest spelen.’ Maar toen Paul achter dat ‘rotorgel’ aanschoof, had hij meteen door dat het weldegelijk een heel goed orgel was.

‘Vroeger zag deze kathedraal er van binnen net zo uit als de Willibrordus’ vertelt Paul terwijl hij het schip van de Catharina in gebaard, ‘dat was allemaal neogotiek uit de periode van de katholieke emancipatie. De katholieken hadden toen de Catharina teruggekregen van koning Willem II. Echter in de jaren ’60 van de twintigste eeuw moest dat er allemaal weer uit.’ Er ontstond in die periode een gedachtegoed dat grote gevolgen had voor het kerkinterieur. ‘De monnikenbanken hier zijn eigenlijk gescalpeerd, want die hadden hele grote rugstukken die tot boven je hoofd gingen en dat hebben ze er ten allemaal afgezaagd.’ Alles wat de neogotische sfeer van de katholieke emancipatie ademde moest verdwijnen en zo eindigde bijvoorbeeld ook de preekstoel in stukken gehakt in de tuin van de pastorie. Het verhaal van Paul klinkt bijna als een tweede beeldenstorm. ‘Dat was het in feite ook’ beaamt hij, ‘het was ook een tijd waarin men hele andere kerkmuziek wilde. Dat betekende dat het oude koor dat hier zong, Gregorius Magnus, naar huis werd gestuurd.’ Daar kwam het nieuwe Kathedrale Koor Utrecht voor in de plaats en overeenkomstig de ideeën van die tijd oriënteerde dat koor zich vooral op de volkszang, de oude muziek en muziek uit de twintigste eeuw. De religieuze muziek van de negentiende eeuw had toen minder prioriteit.  ‘Dat is nu allemaal wat ruimer geworden hoor, maar in die tijd was het wel een beetje een ideologie’ legt Paul uit. Binnen die ideologie vond men ook het Maarschalkerweerdorgel niet meer passen, en zo viel het instrument in ongenade. Na de grote verbouwing van de kerk in de jaren ’60 wilde men dus een heel ander soort orgel. Maar daar was geen geld meer voor, en dat bleek de redding van het orgel. Uit geldgebrek hebben ze het orgel maar laten staan.

Toen Paul voor het eerst achter het Maarschalkerweerdorgel plaats nam, kwam hij er al snel achter dat het eigenlijk een prachtig instrument is. ‘Dit orgeltype was oorspronkelijk bedoelt voor begeleiding van het Gregoriaans en de uitgeschreven orgelpartijen van missen voor koor en orgel. Daarnaast had en heeft het nog een andere functie: met passende orgelmuziek en improvisatie moe(s)t het de kerkgangers verheffen om ze in aanraking met het bovennatuurlijke te brengen. Dat is een functie die het orgel typisch in de katholieke kerk had, en eigenlijk nog steeds heeft of in ieder geval zou moeten hebben.’ Tegenwoordig is het Maaschalkerweerdorgel weer helemaal gerehabiliteerd en is er een hernieuwde belangstelling voor de muziek waar het orgel ooit voor bedoeld was. Hoe verklaart Paul dat? ‘Nou, in de geschiedenis komen dingen vaak terug. In de late romantiek was het orgelspel allemaal wat warmer en milder van klank en daar is in deze tijd ook weer meer behoefte aan. Bovendien zijn orgelhistorische kennis en inzicht enorm toegenomen.’ Dat de muziek uitdrukking geeft aan de geloofservaring stond ook in een prachtige brief die hij ter gelegenheid van zijn jubileum heeft gekregen van kardinaal Eijk, de hulpbisschoppen, en de econoom van het aartsbisdom. Bovendien werd Paul op 24 november j.l.  onderscheiden met de Willibrordplaquette, vanwege zijn verdiensten als organist voor de kathedraal.

Het is Paul echter niet altijd voor de wind gegaan, zo werd hij op een gegeven moment gediagnostiseerd met de oogziekte retinitis pigmentosa. ‘Dat is een degeneratieproces in het netvlies waarbij staafjes en kegeltjes verdwijnen’ legt hij uit. Zo verloor Paul langzaamaan zijn zicht. Heeft dat hem gehinderd in zijn werk als organist? ‘Ja, vroeger kon ik nog noten lezen, maar nu moet ik alles uit mijn hoofd leren en dat is een zware klus. Kijk, een concert van een uurtje is wat anders, maar zaterdag heb ik een hele mis plus daarna nog een klein concert. Nou, dan is het wel een hele zit als je alles uit je hoofd moet doen.’ Volgens Paul is er echter geen gradueel, maar een wezenlijk verschil tussen heel moeilijk en onmogelijk. ‘Zolang het nog zeer moeilijk is sta ik te juichen’ zegt hij vastberaden ‘-zo moet je het zien.’ Uit alles blijkt dat Paul het leven als kerkorganist als een roeping ziet, maar ervaart hij dat ook zo? ‘Eigenlijk wel’ beaamt hij, ‘het is natuurlijk een beroep, maar het voelt uiteindelijk als een roeping. Het is net alsof ik niet zelf heb bedacht dat ik dat moest worden.’ Net als het Maarschalkerweerdorgel het beste klinkt wanneer er  de muziek op wordt vertolkt waar het voor ontworpen is, zo doet een mens het ook het best in het leven wanneer hij de roeping leeft die hij van God gekregen heeft. Uit alles blijkt Paul een gelukkig mens die dankbaar is voor zijn roeping als kerkorganist. In maart viert hij zijn 66ste verjaardag en dan zal ook zijn pensioen dichterbij komen. Wat Paul betreft is daarmee zijn orgelspel echter nog niet afgelopen. ‘Ik zou dan graag nog steeds iets willen betekenen voor de parochies als vrijwilliger – dat werkt zo voor mij, juist omdat het een roeping is’.

Pauls nieuwe CD, L’organiste Romantique, is inmiddels te koop, ook in de kathedraal, bijvoorbeeld tijdens de donderdag-of zaterdagkerkopenstelling. ‘Het is mijn derde album en ik ben er heel erg dankbaar voor dat ik dat nog heb kunnen doen. Een drieluik was altijd al een beetje mijn plan. Het is een mooi getal, drie, ook in de drie-eenheidsgedachte’, hoewel  hij een vierde album in de toekomst niet helemaal uitsluit. Op het moment is Paul echter vooral met een ander project bezig: ‘in het verleden heb ik al het nodige geschreven over Maarschalkerweerd en zijn tijd, en dit orgel in het bijzonder. Nu ben ik bezig met het schrijven van een boek over dit onderwerp. Daarover ging vroeger ook al mijn doctoraalscriptie en die ben ik nu dus verder aan het uitwerken. Het zou een proefschrift kunnen worden, maar het zou ook gewoon een boek kunnen worden. Het is een hele interessante tijd, de periode van de katholieke emancipatie, en alle dingen die daar bijkwamen, de kerkmuziek, de architectuur en de orgelbouw zelf.’

Meer informatie over Paul Houdijk, het Maarschalkerweerdorgel en zijn muziek kunt u vinden op www.paulhoudijk.nl

Tekst en foto’s: Erik Hendrix