Frans Joosten is secretaris van de personele unie van de samenwerkende parochies van Katholiek Utrecht en dat is geen eenvoudige opgave. Het katholieke geloof gaat namelijk door een van de zwaarste periodes in haar Utrechtse geschiedenis. Wie is deze man? En wat beweegt hem om zich in te zetten voor de kerk? Katholiekutrecht.nl sprak met Frans in het hartje van de stad.
“Het Domplein is voor mij eigenlijk dé plek van Utrecht, ten eerste omdat daar ooit het fort van de Romeinen heeft gestaan met de limes. Ten tweede omdat daar het christendom in Nederland is begonnen, met de Heilig Kruiskapel en de Salvatorkkerk, en daaronder misschien nog een veel oudere houten kapel van de Franken, uite de tijd van Willibrord.” Frans laat de limes, de oude noordgrens van het Romeinse rijk, zien die tegenwoordig met grote metalen platen in de bestrating van het Domplein is verwerkt. “Het is eigenlijk ook wel een mooi symbool,” gaat hij mijmerend verder, “de voormalige kathedraal die nu een protestantse kerk is en de resten van de oude kerken die onder de grond liggen – dat geeft aan dat de kerk toch altijd weer opstaat. Je kan er zand overheen gooien, je kan de stenen ervan kapot slaan, maar het gaat nooit helemaal weg.” Zo’n gedachte geeft natuurlijk houvast, zeker in deze stormachtige tijd voor de katholieke kerk van Utrecht, maar hoe ziet Frans de toekomst van de samenwerkende parochies? “Dan hoop ik dat er vooral heel veel nieuwe mensen bij zijn gekomen die op een hele nieuwe manier invulling gaan geven aan hun geloof. Vooral door dingen te doen en niet door alleen op zondag op die vaste plek in de banken te zitten, koffie te drinken en daarna tevreden naar huis. Dat is te schraal.” Daarmee snijdt Frans een belangrijk punt aan: veel te lang hebben katholieken achterover kunnen leunen in de wetenschap dat alles geregeld zou worden, maar die tijd is nu voorbij. “Na de ontzuiling was heel sterk de vraag wat het nog betekende om katholiek te zijn,” vervolgt hij, “we waren vooral nog katholiek in naam en in een aantal sacramentaliën, maar wat het nou werkelijk betekende om Christus te volgen … tja, dat is toch andere koek …”
Wat betekent het dan voor Frans om Christus te volgen? “Dat je voortdurend je handelen tracht te ijken op wat het Evangelie vraagt en dat is niet makkelijk. Soms lijkt het erop dat je een andere kant op wordt gedwongen, dan moet je je voortdurend afvragen: Is dit de weg die Christus van mij vraagt of ben ik op de verkeerde weg? Dat verbind ik in gebed met de vraag: Heer, leid mij op de juiste weg.” Frans legt uit dat hij zijn handelen en denken altijd op die manier probeert te toetsen. “Zoals Jezus in de woestijn werd beproefd, zo worden wij allemaal in het leven voortdurend beproefd. Dat is onze uitdaging.” Het is een gedachte die mooi overeenkomt met de vastentijd. “In Marcus gaat Jezus op een gegeven moment naar de dochter van Jaïrus en zegt hij dat ze slaapt. Soms slapen we allemaal en dan moeten we worden aangeraakt door Hem, opdat hij zegt: Sta op! Dan moet je gaan lopen en in actie komen.” Frans hoopt dat de kerk daar over een paar jaar is – dat ze wakker wordt, in actie komt en niet bij de pakken neer blijft zitten. “Zo kan de kerk uit de grond van het Domplein weer verrijzen,” gaat hij verder, “in een nieuwe vorm en misschien wel niet zo makkelijk meer te herkennen, maar wel gebouwd door mensen die zich geraakt weten door waar het eigenlijk om gaat.” Beschrijft Frans hier het scenario van de Utrechtse kerk in de post-christelijke samenleving? “Misschien een kleinere Kerk die minder zichtbaar is, maar die wel zichtbaar hándelt,” verduidelijkt hij meteen, “daar bedoel ik niet mee een heilige rest en dat is ook niet wat de bisschop daarmee bedoelt. Het is niet een groepje dat overblijft en braaf ja zegt, maar een groep die opstaat en dingen gaat ondernemen.”
Frans is een wiegkatholiek en in het Limburg waar hij vandaan kwam hadden zijn ouders zelf ook ooit in het parochiebestuur gezeten. Toen hij in Leiden ging studeren kwam het geloof aanvankelijk op een lager pitje te staan, maar toen hij in de jaren ’80 naar Utrecht kwam begon zijn kerkbezoek weer regelmatig te worden. Zo kwam hij uiteindelijk bij de Aloysiuskerk terecht. Dat was even wennen. De kerk was groot, vaak ook erg leeg en er was iedere keer een andere priester. Pas later leerde hij daar de waarde van inzien. “Op die manier krijg je veel meer verschillende invalshoeken,” legt hij uit, “Nico Harmsen, die toen in het bestuur zat, heeft dat destijds allemaal in de lucht gehouden.” Frans vertelt hoe iedereen toen een steentje bijdroeg en hoe onder andere pastor Rentinck (destijds vicaris generaal), pater Van Munster en pater Van den Bergh trouw de mis bleven vieren. “Ik kan mij nog heel goed een preek van pater Van den Bergh herinneren uit die periode,” gaat Frans verder, “hij vertelde een verhaal uit de tijd dat hij nog missioneerde – volgens mij ergens in Afrika – er brak daar een burgeroorlog uit en in het dorp waar hij toen was vluchtte iedereen de bergen in, maar zij bleven. Dat kleine groepje dat achterbleef besloot toen om iedere dag de klok te luiden voor de mis, ook al was er niemand meer. Maar toen de mensen later uit de bergen terugkwamen zeiden ze tegen hem “dat klokje heeft ons de hoop gegeven”. Die uiting van Godsvertrouwen gaf hen hoop, ze realiseerde zich daardoor: zij zijn er nog, we kunnen nog terug – het is niet voorbij. Toen zei Van den Bergh: Dames en heren, blijf het klokje luiden, want iemand hoort het.” Is dat wat Frans probeert te doen? “Ja, dat probeer ik wel,” lacht hij, “maar dan natuurlijk op mijn eigen manier.”
Tekst en foto’s: Erik Hendrix