De samenwerkende parochies Katholiek Utrecht boden op zondag 14 oktober aan bewoners van de ‚Aartsbisschop Oscar Romerostraat’ te Voordorp een middag aan met een voordracht „Wie is die man van mijn straat?” en gaven het boekje „Een stem uit de kathedraal” cadeau. Het boekje werd door Yosé Höhne Sparborth in 2006 geschreven, en neemt de setting mee van het volk waarvoor Romero werd vermoord, en hoe hij voortleeft in heel Latijns Amerika. De voordracht had ook precies dat accent: wat was er gaande in dat volk, waardoor Romero deed wat hij deed en daardoor werd vermoord? Er waren 23 belangstellenden.
Een zestigtal fotoprojecties begeleidden het verhaal van het volk van Romero: de voortgaande wekelijkse moorden, soms al in die periode massamoorden door de rijke elite en haar militairen tegen vakbeweging en boerenvolk dat protesteerde tegen de extreme uitbuiting.
El Salvador, een land half zo groot als Nederland, kleinste land van Latijns Amerika, tegen de Grote Oceaan aangeplakt, rotsbodem die oprijst uit het water, heuvels biedt en bergen. En rivieren.
De rivier Sumpul was al in Romero’s tijd een plek van massamoorden door de regering. De bergen werden terrein om schuilplekken te bieden aan het geplaagde volk: in gegraven holen verstopten ze zich als militairen razzia’s hielden, bij Arcatao werd een heel hospitaal in de grond ingegraven met een door takken afgedekte ‚ingang’ (een vierkant gat waardoor gewonden naar beneden werden gehesen).
De moord op Oscar Romero, 24 maart 1980, leidde tot een formele oorlog van de regering tegen haar volk. In die dertien jaar (1993 kwam er een ‚vredesverdrag’) werden nog eens 50.000 mensen vermoord, het overgrote deel door de militairen, een kleiner deel door de guerrilla (militairen, soms iemand uit de elite). In totaal schat men 70.000 moorden vanaf ongeveer 1975.
Tijdens de Zaligverklaring Pinksteren 2015 waren onder de kleine miljoen mensen er velen, met een t-shirt waarop een tekst van Romero.
Romero, geboren in een arm gezin, was als priester zeer bewogen met de armen en bood altijd charitatieve hulp: geld, eten, slaapplek in de kerk voor wie na de markt niet meer naar huis kon). Hij was een traditioneel en vroom priester en werd nerveus van de modernisering. Als zodanig werd hij vrij snel benoemd tot secretaris van het bisdom, 1944 al, twee jaar na zijn wijding. Hij raakte verstrikt (ongeveer zijn woorden) in de handen van de elite en mensen van Opus Dei). Toenemend trok hij zicht terug in bureauzaken en vermeed contact met de ‚progressieve’ priesters en religieuzen. 1974 wordt hij bisschop te Santiago de Maria; het directe contact met de bevolking brengt hem terug bij zijn hulp aan de uitgebuite seizoenarbeiders. Hij weigert echter zijn rijke vrienden vragen te stellen.
Dat verandert in één week, vlak na zijn benoeming tot aartsbisschop van San Salvador. Nu was hij de persoon met het hoogste morele gezag in het land, door de elite voorgedragen voor die post. Maar ‚zijn vrienden’ overspeelden hun hand. Ze vermoordden in maart 1977 de Jezuïet Rutilio Grande, een van zijn weinige vrienden die hij volledig vertrouwde ondanks diens kritiek aan de regering. Romero begreep wat er werkelijk speelde in zijn land, en vanaf die dag gebruikte hij zijn stem in de kathedraal om het volk te bemoedigen, hoop te geven, de bijbelteksten te leren verstaan als Gods nabijheid juist met wie lijden – én hij meldde wekelijks in zijn zondagspreken die op de radio werden beluisterd, wie er weer op welke plek waren vermoord door de militairen. Hij proclameerde geen ‚acte de presence’ te geven bij de regering zolang de moord op Rutilio niet werd opgelost. Hij hield woord.
Voor het volk van El Salvador en Latijns Amerika is hij van grote betekenis. Natuurlijk door zijn verkondiging van een God die armgemaakten terzijde staat. Maar meer nog, doordat hij aanwees waar het kwaad, waar de dagelijkse dood vandaan kwam. Sommigen noemden hem daarom een communist. Dom Helder Camara, bisschop te Brazilië in die tijd, zei dat zo: „Als ik de armen brood geef ben ik een goede bisschop; als ik vraag hoe het komt dat de armen geen brood hebben, ben ik een communist”. Díe woorden geven de realiteit goed weer, en de betekenis van Oscar Romero, aatsbisschop van San Salvador.
Een portret van Romero, gemaakt met fotootjes van allemaal martelaren in El Salvador, mensen die vermoord werden omdat als christen hun stem verhieven tegen het moorden.